Verslag bijeenkomst Cultuurbrief - 8 mei NUL ZES
Op 8 mei vond de eerste bijeenkomst plaats met betrekking tot de concept Cultuurbrief: een advies van de Stichting aan het College waarin zij het cultuurbeleid schetst zoals dat in de eerstvolgende vier jaren binnen de gemeente Eindhoven gestalte zou moeten krijgen. We waren te gast bij NUL ZES. Tijdens deze bijeenkomst gingen we dieper in op de subsidiesystematiek. Aan de hand van de huidige systematiek en de criteria en met hulp van het advies van de Raad voor Cultuur over nieuwe criteria, gingen we met elkaar in gesprek hierover.
Directeur Tanja Mlaker van Stichting Cultureel Eindhoven (SCE) heet alle aanwezigen welkom. Ze geeft aan dat het vandaag met name over de subsidiesystematiek voor kunst en cultuur in Eindhoven gaat. Deze krijgt een plek in de concept-Cultuurbrief 2025-2028. Dit advies van de stichting aan het Eindhovens college van B en W schetst het gemeentelijk cultuurbeleid in genoemde periode.
Tegelijk dient de brief ook als basis voor het subsidiebeleid, uitmondend in de Subsidieverordening 2025-2028. Besluitvorming hierover door het college en de gemeenteraad vindt in oktober en november van dit jaar plaats.
Tanja memoreert dat, voorafgaand aan de cultuurbrief, de Cultuurscan verschijnt. Dit is een overzicht van het feitelijke beeld van de stand van kunst, cultuur, creativiteit en trends in de stad. Ze verwacht er in juni een aangepast concept van te kunnen presenteren.
Ten aanzien van de subsidiesystematiek wordt op diverse manieren informatie verzameld. Naast de input die déze bijeenkomst oplevert, wordt ook een beroep gedaan op de eigen kennis/bevindingen van Cultuur Eindhoven en op de uitkomst van gesprekken met de Eindhovense Cultuurraad. Daarnaast volgen nog een stakeholdersonderzoek – Tanja: “Dat is gebaseerd op de feedback van zo’n tweehonderd mensen” – en gesprekken met provincie Noord-Brabant en Rijk over afstemming van de meerjarige subsidieregelingen.
Vervolgens schetst zij de huidige subsidiesystematiek en koppelt hieraan de uitspraak dat deze, nu hiermee ervaring is opgedaan in twee cycli van vier jaar, goed werkt. Zowel om de continuïteit te borgen als kansen te bieden aan nieuwe initiatieven. Het gaat om drie deelregelingen voor meerjarige subsidies en drie voor incidentele subsidies.
Tanja: “Aan dat principe willen we vasthouden. Wat niet wil zeggen dat we alles ongewijzigd willen laten. We horen graag jullie ‘ongecensureerde’ mening hierover.”
De criteria die Cultuur Eindhoven voor subsidieverstrekking aan een organisatie of initiatief hanteert, zijn artistieke / inhoudelijke kwaliteit, zakelijke kwaliteit, publiekswerking en het (boven)lokale belang. De landelijke Raad voor Cultuur (RvC) stelde begin april vier criteria voor in een advies aan het ministerie van OCW: artistieke/inhoudelijke kwaliteit, maatschappelijke betekenis, toegankelijkheid en bedrijfsmatige gezondheid. Als de aanwezigen straks aan drie thematafels met elkaar in gesprek gaan, hoopt Tanja dat zij ook bespreken hoe we, wat betreft de criteria, in de praktijk optimaal en ‘met gezond verstand’ kunnen aansluiten op de landelijke systematiek voor de periode 2025-2028.
Opvallend is dat de Raad in genoemd advies ook stelt dat de verschillende codes - Code Diversiteit & Inclusie, Governance Code Cultuur en Fair Practice Code – zwaarder gaan meewegen bij de beoordeling en moeten worden nageleefd. De Governance Code Cultuur en Fair Practice Code zijn op onderdelen goed te objectiveren, voor de Code Diversiteit & Inclusie is dat moeilijk. Dat roept in de zaal de vraag op hoe daarmee om te gaan, omdat uit onderzoek in de popsector bijvoorbeeld blijkt dat er voor de Fair Practice Code alleen al 75 miljoen euro nodig is. Tanja komt daar later op terug.
Ze geeft al wel de richting aan die Cultuur Eindhoven in wil wat betreft de codes. Bij de aanvraag van meerjarige subsidies telt het naleven van de codes zwaarder mee. “We zijn strenger voor degene die langer en meer subsidie krijgen.” Bovendien zijn de eisen die in de Governance Code Cultuur worden gesteld goed meetbaar. Aanvragen worden daar nu al op gecontroleerd. Bij de Fair Practice Code wordt in de lopende periode verwacht dat een organisatie die onderschrijft, er vervolgens ook mee aan de slag is gegaan en erop reflecteert in de jaarverantwoording.
Ten aanzien van extra geld voor de uitvoering van de Fair Practice Code, zegt Tanja dat gesubsidieerde en ongesubsidieerde organisaties daar samen een weg in moeten vinden. Zij weet uit de praktijk dat er gezelschappen gratis op festivals optreden om zichzelf in de kijker te kunnen spelen. Terwijl anderen daar wél betaald krijgen. “Wij kunnen als overheid wel zeggen dat we erop willen toezien dat er professioneel en transparant mee wordt omgegaan. Maar de overheid kan alleen invloed uitoefenen op gesubsidieerde organisaties.”
Uit de zaal komt ook de vraag hoe met duurzaamheid om te gaan: ‘De implementatie daarvan is qua kosten van een heel andere orde dan bijvoorbeeld transparantie’. Tanja beaamt dit, ook al omdat sommige partijen hiervoor mede afhankelijk zijn van de eigenaar van hun onderkomen. In het recente advies heeft de Raad van Cultuur gesteld dat organisaties eerst maar eens moeten beginnen met een nulmeting en plan van aanpak met betrekking tot duurzaamheid.
Verslagen van de drie thematafels
Verslag Tafel 1 (onder leiding van Winus Rutters)
Met betrekking tot criteria praten we over lokaal belang, zakelijke kwaliteit etc. Bieden deze voldoende aanknopingspunten? En wat vinden we wat betreft het advies van de Raad van Cultuur met betrekking tot de criteria?
Ten eerste bespreekt de tafel de criteria voor subsidieaanvragen. Hierbij wordt opgemerkt dat artistieke kwaliteit misschien niet breed genoeg is en inhoudelijke kwaliteit of culturele waarde eerder leidend moeten zijn. Anderen vinden dat dit genoeg met elkaar overeenkomt en geven aan dat een breed criterium prettig is, om er zo zelf invulling aan te kunnen geven.
Enkele aanwezigen geven aan soms gefrustreerd te raken van het proces van subsidieaanvragen in het algemeen. Zeker bij minder ervaring met aanvragen is het moeilijk om de juiste taal te vinden. Voor ervaren aanvragers is het fijn om de vrijheid te hebben zelf invulling te geven aan de criteria, maar voor nieuwe aanvragers is het fijner om meer houvast te hebben. Soms is er meer behoefte aan een expliciet format. Hierbij wordt opgemerkt dat Cultuur Eindhoven advies kan geven tijdens het proces van subsidieaanvragen.
Maatschappelijke betekenis
Vervolgens komt het advies van de Raad van Cultuur ter sprake, waarin staat dat maatschappelijke betekenis als criterium kan worden meegenomen. De tafel vindt dit een logische ontwikkeling, maar het brengt ook met zich mee dat ‘kunst op zich’, zonder expliciet maatschappelijk belang, het misschien moeilijker gaat krijgen. Verder zou maatschappelijk belang soms kunnen overlappen met lokaal belang.
Verder wordt besproken dat het niet altijd helder is waarom een aanvraag niet wordt gehonoreerd. Soms voelt het dan als onnodige inspanning. Anderen aan tafel vinden soms de reflectie ook nuttig, en de inspanning dus nooit vergeefse moeite.
Iemand aan tafel brengt de accountantscontroles ter sprake. Accountants worden duurder, zijn moeilijker beschikbaar en er zijn hoge eisen. De vraag is of een beoordelingsverklaring voor veel culturele instellingen zou kunnen volstaan. Dat scheelt werk en geld. De grens is al veranderd in 2020, maar nog steeds hebben culturele instellingen eerder een controleverklaring nodig dan een MKB. Daardoor wordt ook strenger gecontroleerd op details.
Codes: zijn er richtlijnen?
Op het gebied van de codes wordt er gevraagd wat Cultuur Eindhoven hanteert als richtlijnen voor Fair Practice. Vanuit Cultuur Eindhoven zijn er geen harde regels, maar organisaties moeten aan kunnen geven bekend te zijn met de codes, ze tot op bepaalde hoogte toe te passen en aangeven hoe ze dat doen. De verwachting aan tafel is dat ‘Fair Practice’ de komende tijd van grote invloed gaat zijn. Er zullen minder programma’s kunnen worden gemaakt, waardoor er ook minder publiek komt. Het is goed dat er wordt gekeken naar Fair Pay, maar de neveneffecten moeten niet vergeten worden. Het moet niet zo zijn dat kleinere organisaties het hoofd niet meer boven water kunnen houden en er alleen grotere organisaties overblijven. Verder is de tafel blij met de aandacht voor sociale veiligheid op de werkvloer vanuit ‘Fair Practice’.
Tot slot wordt vanuit ‘Fair Practice’ het onderwerp vrijwilligers aangesneden. In de cultuursector is het inzetten van vrijwilligers gebruikelijk, en misschien niet altijd vanwege de toegevoegde waarde van vrijwilligers maar vanwege een gebrek aan budget. Hierbij komt dan wel kijken dat je van vrijwilligers niet hetzelfde kunt vragen of verwachten als van betaalde krachten.
Verslag Tafel 2 (onder leiding van Anne Sulman)
Als herinnering worden bij de opening van de deelvergadering eerst de nu geldende criteria van SCE genoemd:
- Aristiek/inhoudelijke kwaliteit
- Publiekswerking
- Lokaal belang/bovenlokaal belang
- Zakelijke kwaliteit
Criteria
Maatschappelijk belang
Inhakend op de presentatie van Tanja, bespreken we als eerste het nieuwe criterium, dat door de Raad voor Cultuur wordt gesuggereerd, namelijk de maatschappelijke betekenis.
Er is vrijwel direct overeenstemming dat een maatschappelijke meerwaarde creëren eigen is aan cultuur maken. Alles dat we maken is geëngageerd en maatschappelijk betrokken. Het is duidelijk waar deze suggestie vandaan komt, immers sinds 2016 leeft de tendens dat cultuur zich voor haar bestaansrecht dient te verantwoorden en zorgen politieke trends en discussie voor het bevragen van het belang van cultuur.
Door de maatschappelijke betekenis nu aan te wijzen als een criterium waarop getoetst moet worden, creëer je veel onzekerheid. Immers, voor ons makers is het evident dat alles wat we doen verankerd zit in de maatschappij, we reflecteren erop, we betrekken de maatschappij en we willen eraan meewerken de maatschappij beter te maken.
Het idee van maatschappelijke betekenis als criterium roept veel vragen op. Hoe zwaar laat je het wegen en hoe toets je erop? Wat is precies maatschappelijke betekenis of maatschappelijke relevantie? Gaat dat over doelgroepen, samenwerkingspartners, inhoud van de projecten?
Door er de nadruk op te leggen, lopen we het risico dat een product/project uit het lood slaat en er te veel rekening hiermee moet worden gehouden. Dan dreigt dat je te maatschappelijk betrokken bent en je project beter zou passen bij het sociaal domein.
Bovendien leeft de vrees dat men verwacht dat cultuurmakers met hun producties maatschappelijke problemen moeten oplossen. Of dat projecten alleen mogelijk zullen zijn als er wordt samengewerkt met een maatschappelijke partner. Als dit gezien wordt als een juiste route, dan zou het ook mogelijk moeten zijn subsidies vanuit sociaal domein te kunnen krijgen. Hier wordt verder op bevraagd: kan er hier in samenwerking iets gedaan worden? Wanneer een project bij Cultuur Eindhoven terechtkomt maar het inhoudelijk bijvoorbeeld veel beter aansluit bij sociale doelstellingen, is er dan ruimte om via SCE bij de juiste plek bij de gemeente terecht te komen? Is er überhaupt ruimte op andere plekken voor financiering van dergelijke projecten?
Kun je als cultureel subsidient ook het vertrouwen geven dat kunst en cultuur inherent is aan maatschappelijke betekenis en dat het vervolgens voor cultuursubsidie niet uitmaakt in welke mate,maar dat de artistieke waarde het belangrijkste blijft. De maatschappelijke waarde of het belang van cultuur zou je dan bijvoorbeeld gezamenlijk kunnen proberen uit te dragen in plaats van dat elke organisatie bij de aanvraag al wordt getoetst op haar eigen aandeel.
Drie aspecten, die ook benoemd worden als criteria, namelijk artistieke/-inhoudelijke kwaliteit, publiekswerking en maatschappelijk belang zijn erg met elkaar verbonden. Hoe trek je die uit elkaar? Het omschrijven van slechts het maatschappelijk belang kost erg veel tijd en inspanning. Wellicht is het een idee dit criterium te toetsen via een format, zoals dat ook gebeurt voor de codes. Of te integreren in bijvoorbeeld een criterium publiekswerking/toegankelijkheid.
Artistieke/inhoudelijke kwaliteit
Er is overeenstemming wat betreft de artistieke/inhoudelijke kwaliteit van een product. Dit moet altijd op de eerste plaats komen en leidend zijn als het gaat over cultuursubsidie. Men voelt veel voor de suggestie van een getrapte beoordeling, eerder benoemd door Tanja. Er wordt wel een trap aan toegevoegd, namelijk als eerste instap de artistiek-inhoudelijke kwaliteit: voldoet een aanvraag niet wat betreft artistiek-inhoudelijke kwaliteit, dan kan verdere beoordeling worden gestopt.
Toegankelijkheid/publieksbereik
Toegankelijkheid is een begrip waar veel mensen aan tafel positief op reageren, zeker wanneer het uitgelegd wordt in de richting van publiekswerking. Dit laatste criterium, dat nu gehanteerd wordt door SCE, kan soms beperkend werken. Niet elke organisatie, project of maker werkt direct voor een publiek. Soms gaat het ook over opdrachtgevers, andere makers, gebruikers, et cetera. Door het criterium ‘toegankelijkheid’ te gebruiken, maak je dit onderdeel wat vrijer voor een breder deel van de keten. Daarbij wordt wel opgemerkt dat het van belang is helder te definiëren wat er onder toegankelijkheid wordt verstaan.
Er wordt gevraagd of er vanuit Cultuur Eindhoven een format is voor publieksegmentatie dat door alle organisaties gebruikt kan worden. Anne geeft aan dat dat niet zo is en dat de organisaties daar vrij in zijn. Ze verwijst naar verschillende organisaties in de stad die daar momenteel al mee bezig zijn.
Lokaal/bovenlokaal
Gesuggereerd wordt dat hier meer aandacht zouden moeten zijn voor internationalisering, of in ieder geval duidelijkheid over hoe dit zich verhoudt tot lokaal, provinciaal of landelijk belang. Vaak werkt internationalisering twee kanten op: je brengt iets ergens anders naartoe, maar haalt ook weer iets terug naar Eindhoven. Hoe krijgt internationalisering een plaats binnen een lokaal subsidiesysteem? Vooral gezien onze stad en regio.
Dit is bij uitstek een criterium waar je als aanvrager kunt inzetten op ketenfunctie. Het belang van een sterke sector in de gehele keten wordt aan tafel beaamd. Dat zou SCE dan ook weer expliciet kunnen belonen. Zoals het criterium nu wordt gebruikt, is het niet voor iedereen duidelijk. Een duidelijkere omschrijving wordt op prijs gesteld.
Welke aanvullende criteria dan wel?
De functie van het product/project in de sector zou je mogen bevragen, wat is de plek in de keten?
Toegankelijkheid is een mooi begrip waar veel onder kan vallen en dat een brede kijk op je product/project vereist. Dit criterium zou SCE dan vooraf kunnen specificeren.
Welke nieuwe criteria er ook worden vastgesteld, graag wel criteria die aansluiten op of overeenkomen met landelijk, dan wel provinciaal beleid. Deze opmerking kwam vooral vanuit organisaties die ook van plan zijn bij andere overheden aan te vragen.
Codes: diversiteit en inclusie
Duidelijk is dat het waardevol is om te beginnen met een nulmeting. Hoe ziet ons publiek eruit, hoe ziet ons aanbod eruit en hoe past dat in deze code? Wat kun je wel bereiken en wat juist niet? Vanuit een nulmeting kun je immers opbouwen, ambities formuleren en doelen stellen. Dit is wel een nulmeting die je zelf binnen je organisatie zou moeten opstellen.
Er heerst een aversie tegen het onderzoeken van het publiek op diversiteit en inclusie en daarmee het uitfilteren van etiketten en het plaatsen in hokjes. We streven er juist naar niet in hokjes en etiketten te denken en onze programmering/producten zo inclusief mogelijk te maken, door niet op hokjes te sturen. Dilemma dus:hoe verantwoord je op zo’n manier dat je diversiteit laat zien, zonder daarmee te categoriseren?
SCE vraagt nu bij aanvragen te reflecteren op codes. Zou dat toetsen ook via een format kunnen of een checklist? Streven naar diversiteit kan dan in de vrije ruimte van je aanvraag. Dat voelt minder opgelegd, kunstmatig of niet-oprecht. Er is consensus dat er wat betreft de codes iets moet veranderen. De vraagstukken die deze codes onder de aandacht brengen moeten immers vanzelfsprekend worden: sociale veiligheid, eerlijke beloning, diversiteit en inclusiviteit zijn wezenlijke zaken. Het gaat dan vooral om de visie en werkwijze die je als organisatie hierop hebt. De beweging van de RvC om de codes te verwerken in de criteria wordt wel als positief ervaren, bijvoorbeeld door o.a. diversiteit en inclusie mee te nemen in het criterium toegankelijkheid.
Aanvraagproces
Het projectplan is nu vrij van vorm. Men vindt dat enerzijds prettig werken, maar ziet anderzijds ook ruimte dat te veranderen. Maak het een combinatie van format en vrije ruimte. In het format kan dan heel gericht bevraagd worden op de criteria, zodat het ook een beoordelaar makkelijker kan worden gemaakt die informatie te vinden. In de vrije ruimte kan ingegaan worden op de eigenheid van het project/programma en de signatuur van de aanvrager.
Het zou mooi zijn als er een moment in het proces kan worden ingebouwd waarbij de aanvrager een terugkoppeling kan geven op opmerkingen/vragen van de beoordelende commissie. Er wordt een voorbeeld gegeven dat dit bijvoorbeeld in België wel kan. Anne geeft aan dat dit op feitelijke onjuistheden kan, maar dat dat inhoudelijke toevoegingen onmogelijk zijn, zowel vanuit juridische invalshoek als qua planning in het proces.
Wat de vernieuwingen ook zijn, houd het zoveel mogelijk op één lijn met landelijke en provinciale regelingen.
Duurzaamheid
Jammer dat dit punt in de komende beleidsperiode slechts geagendeerd zal worden, immers het is een urgent probleem. In het verlenen van subsidies zou er eigenlijk gestuurd moeten worden op duurzaamheid. Er wordt gerefereerd aan de werkwijze bij Europese projecten: aan duurzaam reizen (trein i.p.v vliegtuig) zou een relevant (verhoogd) budget moeten worden verbonden. Anne geeft aan dat een dergelijke vereiste verhoging in deze tijd niet haalbaar is en dat een eventuele verhoging eerder naar inhoudelijke projecten zal gaan dan naar hogere kosten als gevolg van duurzaamheidskeuzes. Er wordt ook aangehaald dat het in het vastgoedbeleid serieuzer opgepakt zou moeten worden.
Verslag Tafel 3 (onder leiding van Brendan Vos)
Met de bezoekers aan deze tafel is gekeken naar de Code Diversiteit en Inclusie, en de praktische uitwerkingen hiervan voor culturele organisaties in Eindhoven.
De adviescriteria zoals opgesteld door de Raad voor Cultuur voelen voor de aanwezigen redelijk hetzelfde als de criteria die nu gehanteerd worden. De focus en mate van reflectie op diversiteit en inclusie worden wel groter.
- Vanuit urban en de popsector wordt aangegeven dat diversiteit en inclusie al meer vanzelfsprekend is.
- De vraag wordt gesteld of het specifiek inspannen op diversiteit en inclusie niet teveel een ‘zijfocus’ wordt. Wellicht is het winstgevender om op specifieke punten per organisatie te focussen, in plaats van op vaste criteria.
- Het is voor organisaties überhaupt lastig om nieuw, specifiek beoogd publiek aan te trekken. De focus zou meer moeten liggen op het doorvoeren van diversiteit en inclusie organisatiebreed (personeelsbeleid, publiek algemeen), en daarbij beargumenteren waar je je aandachtspunten legt. Sommige organisaties zijn al blij dat ze geschikte vakmensen kunnen vinden, extra focus op diversiteit hierbij is niet haalbaar.
-De Code Diversiteit en Inclusie heeft betrekking op publiek, personeel, programma en partners. Er wordt niet gevraagd om op alle punten even hoog te scoren, maar er moeten tenminste intenties worden opgesteld hoe daar te komen, er moet worden gereflecteerd op wat nu al gedaan is en welke effecten er worden gegenereerd in de samenleving. Ook dient de betekenis van diversiteit en inclusie per organisatie duidelijk te worden gedefinieerd.
Hoe wordt verwacht dat Cultuur Eindhoven toetst op de code Diversiteit en Inclusie? De ideeën hierover van de aanwezigen:
- Wat wil de organisatie zijn in de samenleving?
- Een manier vinden om in bepaalde netwerken te komen.
- Het toetsen meer sector- en stadsbreed trekken en gezamenlijke afspraken maken. Het idee is dat als elke organisatie elke inwoner van Eindhoven probeert te bereiken, deze inspanning niet lonend gaat zijn en dat er zo juist minder bewoners worden bereikt dan als je kijkt naar de totale culturele infrastructuur van Eindhoven en sectorbreed kijkt welke organisaties en hun functies representatief zijn voor welke inwoners. Hierdoor kan er ook duidelijk gedefinieerd worden wat er nog ontbreekt.
- Een andere benadering is die uit het overleg van grotere steden over dit onderwerp. Het idee is om instellingen zelf doelen te laten opstellen die gebruikt kunnen worden door bijvoorbeeld Cultuur Eindhoven om te toetsen.
Naast het idee van gezamenlijke, sectorbrede afspraken, zou er ook kunnen worden gereflecteerd op de vier p’s (publiek, personeel, programma en partners). Dit biedt niet alleen meer duidelijkheid, maar zorgt voor één lijn in de manier waarop organisaties subsidie aanvragen en zich verantwoorden.
- Op eigen vermogen reflecteren op de codes en daarbij de vier p’s, door aan te geven wat je als organisatie extra zou willen doen, om zo ook uit je comfortzone te gaan.
- Leren van elkaar, meer uitwisseling.
- Het ’moeten’ toepassen van codes en eisen, versus organisaties ontwikkelen op basis van wat nu in de maatschappij speelt.
- Het meer kwalitatief benaderen van de eisen in plaats van kwantitatief. Dit idee spreekt veel aanwezigen aan. De vraag die hierbij komt kijken voor Cultuur Eindhoven is hoe dit alsnog toetsbaar is te maken.
- Maatschappelijke organisaties in Eindhoven meer betrekken.
- Gezamenlijk een vijfde p toevoegen: promotie, met een focus op informatievoorziening.
- Brendan geeft aan dat Kunstloc workshops aanbiedt in het toepassen van de codes.
- Cultuur Eindhoven zou een workshop / pitchevent kunnen organiseren waar iedere organisatie kort vertelt hoe zij het verantwoorden aanpakken, om zo inspiratie bij elkaar op te doen en het proces meer gelijk te trekken.
Cultuur Eindhoven zou in de Cultuurscan een duidelijk beeld kunnen schetsen van welke inwoners nog niet bereikt worden, waar de sector vervolgens mee aan de slag kan.
- Inzicht in de blinde vlekken.
- In gesprek met inwoners en ontbrekende doelgroepen zelf; willen zij wel betrokken worden? Zijn er specifieke aandachtspunten?
- Aanbod meer kenbaar maken.
Bij het uitvoeren van beleid rondom diversiteit en inclusie gaat het erom met wie je om de tafel zit. Dit is contextgebonden en er is geen eenduidig antwoord op te geven, maar dit is wel een duidelijk beginpunt voor cultuurmakers en culturele instellingen.
- Er voor iedereen willen zijn versus er voor iedereen kunnen zijn.
De Fair Practice Code kan ongelijkheid creëren in het culturele veld, zeker als er wordt gekeken naar gesubsidieerde versus ongesubsidieerde organisaties. Zo is de Effenaar opgehouden met het verzorgen van cultuureducatie voor scholen, aangezien dit beter past bij het CKE en het voor de Effenaar op de lange termijn niet houdbaar was.
-De Governance Code Cultuur is daarentegen helder voor alle betrokkenen.
Na afloop noemen de drie gespreksleiders de belangrijkste conclusies van hun thematafel.
Anne Sulman geeft aan dat er aan haar tafel angst was voor het criterium ‘maatschappelijke betekenis’. “Hoe maatschappelijk relevant je bent, dat kan ook onderdeel zijn van andere criteria als toegankelijkheid en/of publiekswerking.” Ook wordt meer duidelijkheid gevraagd over de definities van criteria: wat is lokaal belang, wat is toegankelijkheid?
Brendan Vos: “We hebben met elkaar verschillende manieren besproken om de Code Diversiteit & Inclusie inzichtelijk te maken en ‘toetsbaar, verantwoordbaar maar ook meldbaar aan de voorkant’ (dit is hoe wij het willen gaan doen).” Mét de vraag om te signaleren of er in de stad nog hiaten of behoeftes zijn om op een gezonde manier met diversiteit en inclusie om te kunnen gaan.
Winus Rutters meldt dat zijn groep het criterium ‘artistieke kwaliteit’ moeilijk te onderbouwen vindt. Een subsidieaanvraag kan zo een zware bevalling worden. Verder wordt maatschappelijk/lokaal belang als een belangrijk criterium gezien, maar altijd in combinatie met andere criteria. Ten aanzien van de Governance Code Cultuur klonk een pleidooi om controle-eisen te versoepelen zodat accountantskosten verlaagd kunnen worden. De Fair Practice Code wordt zeker als belangrijk gezien, al zijn de nadelige gevolgen lastig in te schatten.
Tanja bedankt tot slot de aanwezigen voor hun komst en waardevolle inbreng. Ze spreekt de hoop uit dat bij de volgende bijeenkomst, op 20 juni, het proces bij de stichting, gemeente en provincie al dusdanig is gevorderd dat er in grote lijnen duidelijkheid is over het voorstel van Cultuur Eindhoven aan het college van B en W.